Islam als het ‘einde’ van christendom :

De argumenten voor abrogatie beoordeeld

Kevin James Bywater

Deel 2: Antwoorden op de argumenten van abrogatie

Zoals we inter-acteren met de islamitische perceptie van het christelijke geloof dat zijn einde in de islam kent, zullen we onze aandacht focussen op zulke primaire zaken als continuïteit, de betrouwbaarheid en de autoriteit van de bijbel, de veronderstelde profetieën over Mohammed, en de relatie tussen christelijk geloof en het geloof van het oude testament.

De belangrijkheid van continuïteit

Als een religie beweert een organische ontwikkeling van een voorgaande religie te zijn, dan moet er een hoge graad van continuïteit zijn. Met andere woorden, er moet een substantiële overeenstemming zijn met wat essentieel is voor die eerste religie. Tot op zekere hoogte kan de islam een dergelijke continuïteit claimen ten opzichte van het christendom en jodendom (gezien als de religie van het oude testament).

Ten opzichte van God, geloven moslims dat hij bestaat, dat hij is de ene God, dat hij het universum schiep, soeverein, almachtig, actief bezig met zijn schepping – in het bijzonder met de mensheid is, en dat hij zelfs de intieme details van menselijke levens kent en op een dag alle mensen verantwoordelijk zal stellen voor de goede en slechte daden. Christenen en moslims geloven ook dat God tot de mensheid gesproken heeft door gezanten (mensen en engelen). We zijn het er ook over eens dat Gods openbaring in heilige boeken opgeschreven is.

Echter, zelfs met een dergelijke substantiële overeenkomst, bestaan er veel te veel discontinuïteiten die de plausibiliteit van de islamitische bewering te zijn een harmonieuze uitbreiding van jodendom en christendom ondermijnen. Laten we beginnen met enkele representatieve leerdiscontinuïteiten.

Discontinuïteit: Menselijke natuur

De bewering dat Mohammed en de koran de boodschap van de profeten bevestigen, slaagt er niet in om overeen te stemmen met de werkelijke leringen van de bijbel, zij het oude zij het nieuwe testament. Bekijk de leerstelling van menselijke zondigheid zoals geleerd in het oude en in het nieuwe testament. Zij leren dat mensen in deze wereld komen met een aangeboren geneigdheid naar zonde. Dit is de leestelling van “oorspronkelijke zonde.”

Het oude testament over de menselijke natuur: Verdorvenheid. Hier volgt hoe het oude testament de inherente zondigheid van de mensheid beschrijft.

De HEER zag dat alle mensen op aarde slecht waren: alles wat ze uitdachten was steeds even slecht. 6 Hij kreeg er spijt van dat hij mensen had gemaakt en voelde zich diep gekwetst. (Genesis 6:5)

Toen dacht God weer aan Noach en aan alle wilde dieren en het vee bij hem in de ark. Op zijn bevel begon er een wind over de aarde te waaien, waardoor het water afnam. (Genesis 8:1)

Ik ken mijn wandaden,
ik ben mij steeds van mijn zonden bewust, (Psalm 51:5)

Het nieuwe testament over de menselijke natuur: Verdorvenheid. Het nieuwe testament is volledige in overeenstemming met het oude testament. Zie de volgende passages.

12 Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen, want ieder mens heeft gezondigd. 13 Er was al zonde in de wereld voordat de wet er was (Romeinen 5:12-13a)

6 Wat onze eigen natuur wil brengt de dood, maar wat de Geest wil brengt leven en vrede. 7 Onze eigen wil staat vijandig tegenover God, want hij onderwerpt zich niet aan zijn wet en is daar ook niet toe in staat. 8 Wie zich door zijn eigen wil laat leiden, kan God niet behagen. (Romeinen 8:6-8)

Islam over de menselijke natuur: Geen verdorvenheid. In contrast tot de bijbelse beschrijving van de toestand van de mensheid staat de leer van de islam. Moslims ontkennen dat menselijke wezens geboren zijn met een zondige natuur. Abdullah Yusuf Ali becommentarieert:

Zoals hij uit de scheppende hand van God te voorschijn komt, is de mens onschuldig, puur, waar, vrij en geneigd tot het juiste en het goede, en begiftigd met waar begrip over zijn eigen positie in het Universum en over Gods goedheid, wijsheid en macht. Dat is zijn ware natuur… Maar de mens is gevangen in de netten van gewoonten, bijgeloven, egoïstische verlangens en vals onderwijs. [ 19 ]

Hammudah Abdalati is het hiermee eens:

Het idee van Oorspronkelijke zonde of erfelijke criminaliteit heeft geen plaats in de leringen van de islam. De mens is, volgens de koran (30:30) en volgens de Profeet, geboren in een natuurlijke staat van reinheid of fitrah, dat is, islam of onderwerping aan de wil en wet van God. Wat er ook van iemand na geboorte wordt is het gevolg van externe invloed en storende factoren... [Z]onde wordt verkregen en is niet ingeboren, doet zich voor en is niet ingebouwd, is vermijdbaar en is niet onvermijdelijk. [20]

Discontinuïteit: Redding

Het volgende doctrineverschil dat we kort zullen onderzoeken, is de christelijke doctrine van redding, geconcentreerd in het verzoenende werken van Jezus Christus. Hoewel dit een geloofstelling is die ontkend wordt door niet-christelijke joden, is het hier niet onze bedoeling om zijn geldigheid aan te tonen versus de joodse bezwaren ertegen, maar willen we eenvoudig laten zien dat de religie van de islam discontinu is met de kernleringen van het christendom. Bovendien, zowel christendom als het oudtestamentische geloof deelt een gemeenschappelijk geloof in de afhankelijkheid van verzoening, terwijl de islam deze reddingsdynamiek niet erkent.

Islam over redding: Goede en slechte werken. Logisch verbonden aan deze visie op de menselijke natuur is het onderwijs van de koran dat de definitieve vraag voor de menselijke bestemming is of zijn goede daden groter zijn dan zijn slechte daden.

En het wegen (der menselijke daden) zal op die Dag eerlijk zijn. Degenen, wier schalen zwaar zijn zullen slagen. En zij, wier schalen licht zullen zijn, deden hun zielen tekort, omdat zij ten opzichte van Onze tekenen onrechtvaardig waren. (Soera 7:8-9)

En Wij zullen weegschalen der gerechtigheid instellen op de Dag der Opstanding, zodat geen enkele ziel in enig opzicht onrecht zal worden aangedaan. En al was het slechts het gewicht van een mosterdzaadje, Wij zullen het naar voren brengen en Wij zijn voldoende als Rekenaar. (Soera 21:47)

Het is uiteindelijk iemand eigen rechtvaardige daden die iemands eeuwige staat van geluk of ongeluk bepalen. Dus verwerpen moslims het idee van het verzoenende werk van Jezus aan het kruis, als ook de historische werkelijkheid dat Jezus zelfs stierf aan een kruis.

Christendom over redding: Christus Jezus. Het nieuwe testament bevestigt dat alle mensen (met uitzondering van de vleesgeworden Christus) gezondigd hebben (vergelijk Romeinen 3:23 met Hebreeën 4:15). Intiem verbonden met Jezus’ zondeloosheid is zijn verzoening voor de zonden van zijn volk (Hebreeën 2:17). In harmonie met deze nieuwtestamentische openbaring bevestigen christenen dat hun zonden op Christus werden gelegd toen hij stierf aan het kruis. Dus zij bevestigen dat:

God heeft hem die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde, zodat wij door hem rechtvaardig voor God konden worden. (2 Korintiërs 5:21; vergelijk Galaten 3:13)

Niet alleen bevestigen christenen dat Jezus stierf aan een kruis voor de zonden van zijn volk, ze bevestigen ook zijn opstanding uit de dood op de derde dag. Zoals de apostel Paulus schreef:

1 Broeders en zusters, ik herinner u aan het evangelie dat ik u verkondigd heb, dat u ook hebt aangenomen, dat uw fundament is 2 en uw redding, als u tenminste vasthoudt aan de boodschap die ik u verkondigd heb. Anders bent u tevergeefs tot geloof gekomen. 3 Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, 4 dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, 5 en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen. 6 Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven. 7 Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen en daarna aan alle apostelen. 8 Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was. (1 Korintiërs 15:1-8)

Het is deze boodschap, het evangelie, dat het hart is van het christelijke geloof. Een religieuze traditie die aanspraak doet op continuïteit met het christendom in een betekenisvol opzicht, moet deze waarheden bevestigen. Nu, het is hier waar de islam tekort schiet.

Islamitische ontkenningen: Jezus dood, verzoening en opstanding. In scherpe tegenstelling ontkennen moslims dat Jezus God in menselijke vorm is (de vleeswording), dat hij aan een kruis een verzoenend offer voor de zonde stierf, en dat hij op de derde dag opstond. Hoewel de volgende passage enkele ambiguïteiten bevat (bijvoorbeeld of het ontkent dat de joden degenen waren die Jezus doodden of dat Jezus niet aan het kruis stierf [21]), geloven veel moslims dat de koran ontkent dat Jezus in zijn geheel gekruisigd werd.

Doch zij verlamden haar en daarna hadden zij er spijt van. Maar de straf achterhaalde hen. Voorwaar daarin is een teken maar de meesten hunner willen niet geloven. (Soera 4:157-158; vergelijk 3:54)

De uitwerkingen van deze ontkenning zijn vernietigend voor iedere bewering te zijn een continuering van het christelijke geloof in een betekenisvol opzicht. Niet alleen ontkent het de dood van Christus aan een kruis, maar het zou ook een ontkenning van verzoenende werk van Jezus zijn. Bovendien, als Jezus nooit stierf, dan zou er geen opstanding uit de dood zijn. En iedereen bekend met het christelijke geloof herkent dat als Jezus niet uit de dood was opgestaan, er geen evangelie is, er geen hoop is, en het christelijke geloof niets dan bedrog is. Zoals de apostel Paulus zei:

En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof. Dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn, want dan hebben wij tegen God in getuigd, dat hij de Christus opgewekt heeft, die hij toch niet heeft opgewekt, indien er geen doden opgewekt worden. Immers, indien er geen doden opgewekt worden, dan is Christus ook niet opgewekt; en indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden. (1 Korintiërs 15:14-17)

Zonder twijfel, het ontkennen van Jezus’ dood aan het kruis is het verwerpen van het evangelie dat de kern van het christelijke geloof is. In dat licht kan geen betekenisvolle aanspraak op de bevestiging van het christelijke geloof of het evangelie van Jezus worden gemaakt.

Nu moslims zullen wellicht antwoorden op onze uiteenzetting van doctrinaire discontinuïteit op een aantal manieren. Allereerst kunnen zij argumenteren dat precies zoals we argumenteren dat de islam niet een bevestiging kan zijn van het christendom vanwege dergelijke doctrinaire discontinuïteiten, christendom dus niet een vervulling kan zijn van het judaïsme omdat zijn leringen precies zo discontinu zijn. Als dit zo was, zou dit alleen bewijzen dat zowel islam als het christendom verworpen moeten worden als valse religies. Niettemin, terwijl moslims er niet in slagen weg te komen van dergelijke beschuldigingen, zullen christenen deze analogie betwisten op verscheidene belangrijke gronden.

Een tweede mogelijk antwoord kan zijn dat in onze illustratie van de discontinuïteiten tussen de islam en het christendom die we onthulden, precies is wat moet worden verwacht omdat bijbelteksten gecorrumpeerd zijn geworden. Met andere woorden, de kracht van het argument richt zich weer op het christendom, het beschuldigen van het christendom van het hebben van vervormde bijbelteksten in de zin dat zij nu doctrinair en historisch corrupt zijn. Echter, moslims moeten nog steeds deze bewering rechtvaardigen, separaat van cirkelverwijzingen naar de koran en islamitische tradities.

In wat volgt zullen we ieder van deze bezwaren om de beurt behandelen, beginnend met de laatste.

Discontinuïteit: Openbaring

Moslims proberen de belangrijkheid van deze doctrinaire incoherenties tot zwijgen te brengen door te argumenteren dat de tekst van bijbel gecorrumpeerd is geworden. Een dergelijke daad creëert echter alleen een groter probleem. Hier zien we één van de meer significante disanalogieën in de relatie van de islam met het christendom en het christendom met de oudtestamentische religie. Eenvoudig gezegd, de nieuwtestamentische auteurs bekritiseerden nooit het oude testament. In plaats daarvan was (en is) het meningsverschil tussen joden en christenen over de interpretaties en de vervulling van profetie. Doch nooit bekritiseerden de nieuwtestamentische sprekers en auteurs de joden van het corrumperen van de tekst of het aanhangen van bedrieglijke teksten. Dit is een significant element van continuïteit dat het christendom met de oudtestamentische religie heeft, maar wat de islam niet met het christendom heeft. In werkelijkheid waren de vroege christenen grotendeels joden die de autoriteit van de oudtestamentische openbaring en de betrouwbaarheid van de teksten hooghielden. Hier zijn enkele voorbeeld bevestigingen:

Het oude testament bevestigend. Ten eerste, we vinden in het nieuwe testament verklaringen die het gehele oude testament bevestigen als geïnspireerd door God, zelfs in het voorzien van wijsheid over de redding.

14 Maar jij, blijf bij alles wat je geleerd hebt en met overtuiging hebt aangenomen. Je weet wie je leraren waren 15 en bent van kindsbeen af vertrouwd met de heilige geschriften die je wijsheid kunnen geven, zodat je wordt gered door het geloof in Christus Jezus. 16 Elke schrifttekst is door God geïnspireerd en kan gebruikt worden om onderricht te geven, om dwalingen en fouten te weerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven, 17 zodat een dienaar van God voor zijn taak berekend is en voor elk goed doel volledig is toegerust. (2 Timoteüs 3:14-17)

Paulus verwijst hier naar de oudtestamentische openbaring, ondanks dat het geloofwaardig is om hierin een legitieme uitbreiding te zien van het principe op de latere nieuwtestamentische geschriften.

De profeten bevestigend. Ten tweede, we zien ook de nieuwtestamentische auteurs de inspiratie van de profeten toeschrijven aan het werk van de Geest van God.

Door hem gelooft u in God, die hem uit de dood heeft opgewekt en hem laat delen in zijn luister, zodat uw geloof tevens hoop is op God. (1 Petrus 1:21; vergelijk 2 Samuël 23:2)

Het Woord van God bevestigend. Ten derde, in zowel het oude als het nieuwe testament vinden we bevestigingen dat Gods woord niet zal vergaan, maar dat God het door de eeuwen zal bewaren; niet in de vorm van een hemels boek, boekrol of tablet, pas op, maar onder het volk van God op aarde.

6 Hoor, een stem zegt: ‘Roep!’
En een stem antwoordt: ‘Wat zou ik roepen?
De mens is als gras, hij bloeit als een veldbloem.
7 Het gras verdort en de bloem verwelkt
wanneer de adem van de HEER erover blaast.
Ja, als gras is dit volk.’
8 Het gras verdort en de bloem verwelkt,
maar het woord van onze God houdt altijd stand. (Jesaja 40:6-8)

24 ‘De mens is als gras en zijn schoonheid als een bloem in het veld: het gras verdort en de bloem valt af, 25 maar het woord van de Heer blijft eeuwig bestaan.’ Dit woord is het evangelie dat u verkondigd is. (1 Petrus 1:24-25)

Jezus bevestigt ook de waarheidgetrouwheid van de oudtestamentische tekst van de eerste eeuw waanneer hij zegt: “Heilig hen dan door de waarheid. Uw woord is de waarheid.” (Johannes 17:17). Dit is opvallend omdat we substantiële delen van de oudtestamentische tekst in de Dode Zee-rollen vonden. Deze rollen tonen aan dat de tekst zoals we die vandaag hebben, substantieel de tekst is van de eerste eeuw. Dus moslims hebben geen gronden om te beweren dat de oudtestamentische tekst op één of ander manier zo gecorrumpeerd was dat het gereinigd werd van islamitische leringen. [22]

De apostel Paulus als een verlengd voorbeeld. Aansluitend op deze nogal rechtdoorzee uitspraken over het woorden van God, in het bijzonder het oude testament, is de werkelijkheid instructief dat in ieder nieuwtestamentische deel (dat wil zeggen van Paulus, van Johannes, etc.), inderdaad in iedere nieuwtestamentische auteur we regelmatig een beroep vinden op het oude testament als de bron en bevestiging van hun leringen, en dat zonder iedere keer de oudtestamentische teksten te bekritiseren. Bijvoorbeeld, bekijk de bevestigingen en leringen van de apostel Paulus in het boek Romeinen. [23]

Paulus begint en eindigt de Romeinen te zeggen dat het evangelie dat hij verkondigt, uit het oude testament voortkomt.

Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het evangelie van God, dat hij tevoren door zijn profeten beloofd had in de heilige Schriften (Romeinen 1:1-2)

25 Aan hem die bij machte is u kracht te geven, overeenkomstig het evangelie van Jezus Christus dat ik verkondig, overeenkomstig de onthulling van het geheim waarover eeuwenlang gezwegen is, (16:25-27) Deze verzen ontbreken in sommige handschriften. In andere handschriften zijn ze na 14:23 geplaatst, in weer andere na 15:33, en in een aantal na zowel 14:23 als 15:33.26 maar dat nu is geopenbaard en op bevel van de eeuwige God door de geschriften van de profeten bij alle volken bekend is geworden om ze tot gehoorzaamheid en geloof te brengen – 27 aan hem, de enige, alwijze God, komt de eer toe, door Jezus Christus, tot in eeuwigheid. Amen. (Romeinen 16:25-27)

Toevoegend op deze agendabepalende uitspraken, merkte Paulus op dat de rechtvaardigheid van God – die de inhoud van zijn evangelie voorziet – beproefd werd door de wet en de profeten: “Gods gerechtigheid, waarvan de Wet en de Profeten al getuigen, wordt nu ook buiten de wet zichtbaar” (Romeinen 3: 21). En ondanks dat sommigen Paulus zouden beschuldigen van zijnde onwettig, spreekt hij expliciet het tegenovergestelde uit wanneer hij schrijft: “Stellen wij door het geloof de wet buiten werking? Integendeel, wij bevestigen de wet juist.” (Romeinen 3:31).

Paulus leert ook dat bediening en boodschap van Christus in werkelijkheid de beloften aan de aartsvaders bevestigen:

Ik bedoel dit: Christus is een dienaar van de Joden geworden om hun te tonen dat God trouw is en om de beloften aan de aartsvaders te vervullen (Romeinen 15:8)

Paulus zag zichzelf en zijn gemeenten zelfs als verantwoordelijk aan de oudtestamentische geschriften, door op te merken dat zij een continuerende geldigheid hebben voor de kerk als ook voor het volk van God.

Alles wat vroeger is geschreven, is geschreven om ons te onderwijzen, opdat wij door te volharden en door troost te putten uit de Schriften zouden blijven hopen. (Romeinen 15:4; vergelijk 1 Korintiërs 10:1 en verder)

23 En dit is niet alleen voor hem geschreven, 24 maar ook voor ons, want ook wij zullen als rechtvaardigen worden aangenomen omdat we geloven in hem die Jezus, onze Heer, uit de dood heeft opgewekt (Romeinen 4:23-24a)

Paulus zag zijn bediening – de verkondiging van de vervulling van het geprofeteerde evangelie – als afhankelijk en afgeleid van de oudtestamentische profetieën en beloften. Dit wordt zelfs na een vluchtige lezing van zijn brief aan de Romeinen (en niet alleen deze) overvloedig bewezen gezien Paulus’ expliciete citaten geselecteerd uit de wet, de geschriften en de profeten.

Klaarblijkelijk zag Paulus zijn evangelie niet als een innovatie, hij ging zo ver als de geldigheid van zijn boodschap te zien als uiterst afhankelijk van de oudtestamentische geschriften. Dat Paulus expliciet het oude testament talloze keren citeerde in zijn brief wordt alom erkend. Dat Paulus op talrijke plaatsen ook naar het oude testament duidde wordt meer en meer erkend. [24]

Zonder twijfel, Paulus’ houding staat hier in scherp contrast met die van moslims die kritisch zijn over het oude testament. Opnieuw dient opgemerkt te worden dat de islam in scherp disanalogie staat met het christendom wanneer het zijn leringen probeert te legitimeren door de bijbel te verlagen.

Christelijk geloof en de oudtestamentische religie

Sommige moslims mogen bezwaar maken tegen wat we presenteerden, argumenterend dat, omdat het christendom de praktijken van besnijdenis en offeren aan de kant hebben gezet, het christendom zichtbaar de religie van het oude testament abrogeert. Hoewel dit argument iets intuïtief in zich heeft, geloof ik dat er goede redenen zijn om het te verwerpen. Ik geloof dat de enige manier om dit te bereiken, is te laten zien dat zowel in het oude als in het nieuwe testament er onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende soorten wetten, waarbij sommige belangrijker beschouwd worden vanwege de kwaliteit van de religieuze loyaliteit die God van zijn volk verwacht.

Grote en mindergrote geboden in het oude testament. In het oude testament vinden we een profetische verwachting van het nieuwtestamentische onderscheid tussen de grote en mindergrote geboden van de wet. Voorbeelden kunnen gevonden worden in de volgende passages.

22 Daarop zei Samuël: ‘Schept de HEER meer behagen in offers dan in gehoorzaamheid? Nee! Gehoorzaamheid is beter dan offers, volgzaamheid is beter dan het vet van rammen. 23 Weerspannigheid is even erg als toverij, en eigenzinnigheid is even slecht als afgodendienst. U hebt de opdracht van de HEER verworpen; daarom verwerpt hij u als koning!’ (1 Samuël 15:22-23)

6 Veel wonderen hebt u verricht,
veel goeds voor ons besloten,
HEER, mijn God.
Niemand is te vergelijken met u!
Wil ik erover spreken, ervan verhalen,
het is te veel om op te sommen.

7 Offers en gaven verlangt u niet,
brand- en reinigingsoffers vraagt u niet.
Nee, u hebt mijn oren voor u geopend
8 en nu kan ik zeggen: ‘Hier ben ik,
over mij is in de boekrol geschreven.’(Psalmen 40:6-8; vergelijk Hebreeën 10:5-8, hierbeneden)

16 U bent de God die mij redt,
bevrijd mij, God, van de dreigende dood,
en ik zal juichen om uw gerechtigheid.
17 Ontsluit mijn lippen, Heer,
en mijn mond zal uw lof verkondigen. (Psalmen 51:16-17)

21 Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Maak van je brandoffers maar vredeoffers: eet zelf het vlees maar op! 22 Toen ik jullie voorouders uit Egypte leidde, heb ik hun nooit iets gezegd of voorgeschreven over brand- en vredeoffers. 23 Wat ik hun geboden heb, is dit: “Wees mij gehoorzaam, dan zal ik jullie God zijn en zullen jullie mijn volk zijn. Volg steeds de weg die ik jullie wijs, daar zullen jullie wél bij varen.” (Jeremia 7:21-23)

Want liefde wil ik, geen offers; met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer. (Hosea 6:6)

6 ‘Wat kan ik de HEER aanbieden,
waarmee hulde brengen aan de verheven God?
Moet ik hem tegemoet treden met brandoffers,
zou hij eenjarige stieren aanvaarden?
7 Kan ik hem gunstig stemmen met duizenden rammen,
met olie, stromend in tienduizend beken?
Moet ik mijn oudste kind geven voor wat ik heb misdaan,
de vrucht van mijn schoot voor mijn zondig leven?’
8 Er is jou, mens, gezegd wat goed is,
je weet wat de HEER van je wil:
niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten
en nederig de weg te gaan van je God. (Micha 6:6-8)

Grote en kleine geboden in het nieuwe testament. Dus we kunnen in het oude testament zelf een onderscheid in belangrijkheid zien tussen de wetten. Het is precies dit onderscheid dat door Jezus en de nieuwtestamentische auteurs wordt opgepakt om te argumenteren vóór de niet-noodzakelijkheid van bepaalde wetten vanwege de komst van de Messias als de verlosser van zijn volk.

Wee jullie, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, jullie geven tienden van munt, dille en komijn, maar veronachtzamen wat in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw (Matteüs 23:23)

32 De schriftgeleerde zei tegen hem: ‘Inderdaad, meester, wat u zegt is waar: hij alleen is God en er is geen andere God dan hij, 33 en hem liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers.’ 34 Jezus vond dat hij verstandig had geantwoord en zei tegen hem: ‘U bent niet ver van het koninkrijk van God.’ En niemand durfde hem nog een vraag te stellen. (Marcus 12:32-34)

5 Daarom zegt Christus bij zijn komst in de wereld:
‘Offers en gaven hebt u niet verlangd,
maar u hebt mij een lichaam gegeven;
6 brand- en reinigingsoffers behaagden u niet.
7 Toen heb ik gezegd: “Hier ben ik,”
want dit staat in de boekrol over mij geschreven:
“Ik ben gekomen, God, om uw wil te doen.”’
8 Eerst zegt hij: ‘Offers en gaven hebt u niet verlangd, brand- en reinigingsoffers behaagden u niet’ – daarmee bedoelt hij de offers die volgens de wet worden gebracht. (Hebreeën 10:5-8)

7 Offers en gaven verlangt u niet,
brand- en reinigingsoffers vraagt u niet.
Nee, u hebt mijn oren voor u geopend
8 en nu kan ik zeggen: ‘Hier ben ik,
over mij is in de boekrol geschreven.’ (Psalmen 40:7-8).

Niet alleen vinden we dergelijke onderscheidingen zoals hierboven opgemerkt, maar we vinden ook passages die anders incoherent zouden zijn als het onderscheid niet wordt gemaakt tussen wat we zouden classificeren als de morele en de ceremoniële (of culturele) wetten (hoewel ik hier niet simpel verwijs naar alle ceremonie, maar naar die ceremonieën die duidelijk verbonden zijn aan het oude verbond in plaats van het nieuwe, bijvoorbeeld de besnijdenis).

20 Voor de Joden ben ik als een Jood geworden om hen te winnen. Ikzelf sta niet onder de Joodse wet, maar toch heb ik me eraan onderworpen om hen die er wel onder staan te winnen. 21 En voor hen die niet onder de Joodse wet staan, ben ik als iemand geworden die de wet niet heeft, om hen te winnen. Dit betekent niet dat ik de wet van God heb losgelaten, maar dat ik mij heb onderworpen aan de wet van Christus. (1 Korintiërs 9:20-21)

Merk op, Paulus zegt dat hij “niet onder de wet” is en ook dat hij “niet vrij van Gods wet” is. Wat bedoelde hij daarmee? Hij merkt op dat hij “onder Christus’ wet” is, dat is, de wet begrepen in het licht van de Messias die gekomen is; dat is, de wet als bestendigd tijdens het Messiaanse tijdperk. [25] Natuurlijk, dit alles betekent dat bepaalde wetten hun beoogde doelen of tijdelijke conclusies hebben bereikt. Dergelijke wetten en de verzoenende offers voor de zonde hebben hun conclusie bereikt in de Messias (zie het boek Hebreeën). Dergelijke wetten als besnijdenis hebben hun doel bereikt in de besnijdenis van het hart door de Geest, verbonden met het schrijven van Gods wet in onze harten (zie Romeinen 2:17 e.v. [26] in overeenstemming met Romeinen 8:1 e.v.) Beschouw ook Paulus uitspraak die de besnijdenis vergelijkt met de geboden van God. “Het is volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is, belangrijk is dat men de geboden van God in acht neemt.” (1 Korintiërs 7:19).

De zaak van besnijdenis. Was besnijdenis niet een gebod van God? Ja. Dus op welke basis kunnen christenen zijn continuerende verplichting ontkennen? Die bijzondere rite – die meer gezien moet worden in termen van een sociale of verbonds- grensafbakening [ 27 ] – behoort tot het oude verbond. Niettemin lijkt het dat deze bijzondere rite gepraktiseerd kon worden zonder dat het zin had, dus ontving het de beschuldiging van “onbesneden harten” (Leviticus 26:41; Jeremia 9:26; zie Handelingen 7:51). Inderdaad, de oude verbondseis was niet slechts besnijdenis van het vlees, maar besnijdenis van het hart.

Besnijd daarom uw hart en wees niet langer halsstarrig. (Deuteronomium 10:16)

Laat je besnijden voor de HEER,
ontdoe je van de voorhuid van je hart,
inwoners van Juda en Jeruzalem.
Anders slaat zijn toorn uit als een vuur,
een brand die niet te blussen is,
vanwege jullie kwalijke praktijken. (Jeremia 4:4)

Het nieuwe verbond, beloofd in het oude testament, draagt met zich een belofte mee van de besnijdenis van het hart, in plaats van het vlees.

De HEER, uw God, zal uw hart besnijden en ook dat van uw nakomelingen, zodat u hem weer met hart en ziel zult liefhebben en in leven zult blijven. (Deuteronomium 30:6)

Een dergelijke belofte is verbonden aan een constellatie van additionele beloften die te zich verbinden aan God die zijn volk nieuwe harten geeft, een nieuwe geest in hen plaatst (Ezechiël 11: 19; 18: 31; 36: 26), als ook de genade van God door in hun harten zijn wet te schrijven (Jeremia 31:33; vergelijk Jesaja 51:7).

Dus Paulus schrijft in echo op de beloften in Deuteronomium en Jeremia dat God onze harten zou besnijden.

Jood is men door zijn innerlijk, en de besnijdenis is een innerlijke besnijdenis. Het is het werk van de Geest, niet een voorschrift uit de wet, dus wie innerlijk een Jood is, ontvangt geen lof van mensen maar van God. (Romeinen 2:29)

In Christus Jezus is het volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is. Belangrijk is dat men gelooft en de liefde kent, die het geloof zijn kracht verleent. (Galaten 5:6)

Het is volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is, belangrijk is dat men een nieuwe schepping is. (Galaten 6:15; vergelijk Filippenzen 3:3; Kolossenzen 2:11)

Dit zijnde zo, is het vitaal om te zien dat er andere geboden van God zijn die nog van toepassing zijn (in tegenstelling tot antinomische tradities). Veelbetekenend kan Paulus zelfs het volgende schrijven:

Het is volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is, belangrijk is dat men de geboden van God in acht neemt. (1 Korintiërs 7:19)

De wet van God, zoals overal in Paulus’ brieven te vinden, bestendigt duidelijk de verboden tegen afgodendienst en immoraliteit van iedere soort (zie, bijvoorbeeld: Romeinen 8; 1 Korintiërs 5, 10; Galaten 5).

Samenvattend, zoals we lezen in Paulus’ geschriften, zien we hem zowel een erg sterke ethiek voorstaan, als ook argumenteren dat bepaalde wetten nu buiten werking zijn gesteld. Dus, wanneer hij schrijft naar de verscheidene kerken over christelijke ethiek, doet hij veel moeite om te aan te tonen dat christenen wetten hebben (standaards van rechtvaardigheid en heiligheid) die continuerend zijn met de ethische eisen van het oude testament (zie, bijvoorbeeld, Galaten 5: 14, 23b; Romeinen 3:31; 6:11 e.v.; 8:1-14; 13:8-10). Dergelijke instructies ontstaan typisch wanneer Paulus niet-joodse christenen instrueert, hoe een authentieke christelijke levensstijl te leven (zie, bijvoorbeeld 1 Korintiërs 5: 1-6: 20; Efeziërs 4: 17-5: 21). Maar wanneer Paulus niet-christen joden en hun verdeeldheid ten aanzien van niet-joodse christenen bestrijdt, doet hij veel moeite om vast te stellen welke wetten niet langer van toepassing zijn (bijvoorbeeld, besnijdenis, voedselbeperkingen, joods kalender, bloedoffers, etc.). Hij doet dit door zich te beroepen op het oudtestamentische precedent, de bediening van de Messias, en de gave van de Geest die het nieuwe verbond vergezelt (zie, bijvoorbeeld, Galaten 5: 16-25).

Hoewel veel meer over dit onderwerp geschreven kan worden, geloof ik dat wat hier gepresenteerd is, genoeg is om het islamitische bezwaar tegen het christendom ongeloofwaardig te vinden. Christenen hebben een hoge kijk op Gods wet (of dat moeten zij tenminste), ondanks dat enkele wetten tijdelijke illustraties waren van het hart van de zaak; het menselijke hart.

Geen profetieën van Mohammed in de bijbel

Een kenmerk typisch onder quasi-christelijke restorationistische bewegingen is het beroep doen op de bijbelse profetie. Dergelijk beroepen worden gedaan of om hun verwachte komst als een beweging te vestigen, of tenminste de verwachte komst van hun oprichter. Onder de meerderheid van moderne restorationistische bewegingen zijn beroepen op Daniël, Openbaring en de Olijfbergrede (Matteüs 24-25 en parallellen) erg gewoon. Niet zo met de islam, moslims doen beroep op Deuteronomium, de Psalmen, Jesaja, Habakuk, en het Evangelie naar Johannes.[ 28 ] De meeste prominente onder de verwijzingen zijn Deuteronomium 18:15-18 en Johannes 14:16.

Deuteronomium 18:15, 18. Nu we de vermeende bijbelse profetieën vervuld in Mohammed beschouwen, zijn er twee die meest prominent zijn, Deuteronomium 18: 15, 18 en Johannes 14: 16. We zullen Deuteronomium 18: 15-18 eerst van antwoord voorzien.

15 Hij zal in uw midden profeten laten opstaan, profeten zoals ik [Mozes]. Naar hen moet u luisteren. (...)18 Ik [God] zal in hun midden profeten laten opstaan zoals jij [Mozes]. Ik zal hun mijn woorden ingeven, en zij zullen het volk alles overbrengen wat ik hun opdraag. (Deuteronomium 18:15, 18)

In deze verzen lezen we dat God 1. een profeet, 2. als Mozes zal verwekken, 3. uit de Israëlieten, en dat hij 4. zijn woorden in zijn mond zal leggen, en dat 5. hij de Israëlieten alles zal proclameren dat God hem gebied.

Moslims maken bezwaar tegen de christelijke bevestiging dat Jezus deze profetie vervulde omdat christenen geloven dat Jezus de Zoon van God, of God in vlees is. Niettemin spreekt deze profetie alleen van een profeet. Echter, dit is een valse dichotomie. Jezus kan zowel een profeet als de vleeswording van God zijn. Feitelijk beschrijven verscheidene passages hoe Jezus zichzelf als een profeet zag.

En ze namen aanstoot aan hem. Maar Jezus zei tegen hen: ‘Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen stad en in zijn eigen familie.’ (Matteüs 13:57; vergelijk Mark 6:4; Johannes 4:44)

Maar ik moet vandaag en morgen en de volgende dag op weg blijven, want het gaat niet aan dat een profeet omkomt buiten Jeruzalem (Lucas 13:33)

Niet alleen beschreef Jezus zichzelf als een profeet, maar sommige van de mensen van Israël deden dat ook. Na de wonderbaarlijke spijziging van vijfduizend mensen, proclameerden zij: “Toen de mensen het wonderteken dat hij gedaan had zagen, zeiden ze: ‘Hij moet wel de profeet zijn die in de wereld zou komen.’” (Johannes 6: 14). En bij Jezus’ triomfantelijke intocht in Jeruzalem, proclameerden de menigten: Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.’ (Matteüs 21: 11).

Verder lezen we in het evangelie van Lucas een gedeelte van een gesprek tussen Jezus en enkele van zijn eigen volgelingen. En hoewel hun ogen tijdelijke verblind waren voor het feit dat dit Jezus was, blijft hun beschrijving van hem als een profeet.

18 Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: ‘Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?’ 19 Jezus vroeg hun: ‘Wat dan?’ Ze antwoordden: ‘Wat er gebeurd is met Jezus uit Nazaret, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk. (Lucas 24:18-19)

De discipelen Petrus en Stephanus verkondigden dezelfde boodschap, dat Jezus de beloofde profeet als Mozes was. Zoals Petrus zei:

19 Wend u af van uw huidige leven en keer terug tot God om vergeving te krijgen voor uw zonden. 20 Dan zal de Heer een tijd van rust doen aanbreken en zal hij de messias zenden die hij voor u bestemd heeft. Dat is Jezus, 21 die in de hemel moest worden opgenomen tot de tijd aanbreekt waarover God van oudsher bij monde van zijn heilige profeten heeft gesproken en waarin alles zal worden hersteld. 22 Mozes heeft al gezegd: “De Heer, uw God, zal in uw midden een profeet zoals ik laten opstaan; luister naar hem en naar alles wat hij u zal zeggen. 23 Wie niet naar deze profeet luistert, zal uit het volk gestoten worden.” (Handelingen 3:19-23, citerend de profetie uit Deuteronomium 18; vergelijk de toespraak van Stefanus in Handelingen 7:37-53)

Al deze passages moeten genoeg zijn om te laten zien dat volgens de nieuwtestamentische auteurs, inclusief Jezus zelf, de profetie in Jezus lange tijd voor de komst van Mohammed vervuld werd.

Niettemin zeggen moslims dat deze profetie niet door Jezus vervuld kan worden omdat hij niet de wet, zoals Mozes, proclameerde. Echter, Jezus proclameerde zeker de wet; en evenals Mozes probeerde hij het volk van God terug te brengen tot de puurheid van de wet. [29] Dit blijkt het meest duidelijk in de Bergrede in Matteüs 5-7. Beschouw Jezus’ uitspraak in Matteüs 5: 17-20 eens.

Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen. Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan. [30]

In het proclameren van de duurzaamheid van de wet, als ook de belangrijkheid van het gehoorzamen van de wet, klinkt Jezus zeker als Mozes bijna aan het einde van Deuteronomium.

11 De geboden die ik u vandaag heb gegeven, zijn niet te zwaar voor u en liggen niet buiten uw bereik. 12 Ze zijn niet in de hemel, dus u hoeft niet te zeggen: “Wie stijgt voor ons op naar de hemel om ze daar te halen en ze ons bekend te maken, zodat wij ernaar kunnen handelen?” 13 Ook zijn ze niet aan de overkant van de zee, dus u hoeft niet te zeggen: “Wie steekt de zee voor ons over om ze daar te halen en ze ons bekend te maken, zodat wij ernaar kunnen handelen?” 14 Nee, die geboden zijn heel dichtbij, u kunt ze in u opnemen en ze u eigen maken; u kunt ze volbrengen.
15 Besef goed, vandaag stel ik u voor de keuze tussen voorspoed en tegenspoed, tussen leven en dood. 16 Wanneer u zich houdt aan de geboden van de HEER, uw God, zoals ik ze u vandaag heb gegeven, door hem lief te hebben, door de weg te volgen die hij wijst, en zijn geboden, wetten en regels in acht te nemen, dan zult u in leven blijven en in aantal toenemen, en dan zal de HEER, uw God, u zegenen in het land dat u in bezit zult nemen. (Deuteronomium 30:11-16)

Bovendien moeten we opmerken dat Jezus wetten gaf aan zijn volk. Bijvoorbeeld, in Johannes 15:12 lezen we: “Mijn gebod is dat jullie elkaar liefhebben zoals ik jullie heb liefgehad.” En de latere nieuwtestamentische auteurs kunnen zelfs spreken van “de wet van Christus” (Galaten 6: 2; vergelijk 1 Korintiërs 9: 21)

Dus is Jezus een profeet en hij was als Mozes, een proclameerder van de wet, maar moslims maken bezwaar tegen de lezing “uit uw broeders” als een referentie naar een Israëlitische profeet. Zij verstaan in plaats daarvan de passage als zijnde te verwijzen naar niet-Israëlitische broeders zoals dat gebeurt in Deuteronomium 2: 4 en 2: 8 met verwijzing naar de nakomelingen van Ezau. Echter, het gebruik van de term in de context van Deuteronomium 18: 15, 18 toont aan dat “broeders” begrepen moet worden als verwijzing naar de mede-Israëlieten. Bijvoorbeeld, in Deuteronomium 17 lezen we de uiteenzetting van de installatie van een koning over Israël. Hij moet zijn “uit uw broeders,” niet “een vreemdeling” (17:15). De koning moet een exemplaar van de wet voor zichzelf schrijven, en het alle dagen van zijn leven lezen, zodat “dat hij meer is dan anderen ” (17:20). In Deuteronomium 18:2 lezen we dat de Levieten geen deel van het beloofde land gegeven zou worden, “maar eigen grond zoals de anderen hebben ze niet…” En als de Israëlieten zich klaar maken voor de gevechten wanneer zij het beloofde land binnentreden, worden zij verteld dat als één van hen bang is, “Wie bang is, wie het aan moed ontbreekt, mag naar huis terugkeren; anders verliezen de anderen misschien ook de moed.” (Deuteronomium 20:8). Gezien dit korte onderzoek, is met zekerheid te stellend dat de bewijslast bij de moslim is die erop blijft staan dat “broeders” begrepen moet worden als verwijzing naar een niet-Israëliet. Echter, hoewel Mohammed niet een Israëliet was, was Jezus het, zoals het bewezen wordt door zijn genealogieën in Matteüs 1 en Lucas 3, en andere nieuwtestamentische passages.

Als toevoeging op het bewijs dat Jezus, zijn discipelen, en de nieuwtestamentische auteurs Deuteronomium 18: 15, 18 verstonden in Jezus vervuld te zijn, en dat Jezus een profeet is, zoals Mozes, uit het midden van de Israëlieten, kunnen we ook aantonen dat de woorden die Jezus sprak van God waren en dat hij ze aan Israël proclameerde. Wat betreft het feit dat Jezus de woorden die God hem gegeven had sprak, noemen we de volgende verzen.

Jezus zei: ‘Wat ik onderwijs heb ik niet van mijzelf, maar van hem die mij gezonden heeft. (Johannes 7:16)

‘Wanneer u de Mensenzoon hoog verheven hebt,’ ging Jezus verder, ‘dan zult u weten dat ik het ben, en dat ik niets uit mijzelf doe, maar over deze dingen spreek zoals de Vader het mij geleerd heeft. (Johannes 8:28)

Ik heb niet namens mezelf gesproken, maar de Vader die mij gezonden heeft, heeft me opgedragen wat ik moest zeggen en hoe ik moest spreken. (Johannes 12:49)

Dat Jezus iemand was die het woord van God aan Israël proclameerde is een onbetwiste waarheid zelfs bij een vluchtige lezing van ieder van de nieuwtestamentische evangeliën.

De balans van het bewijs slaat sterk uit naar de christelijke kijk dat de belofte van Deuteronomium 18: 15, 18 in Jezus vervuld werd en niet in Mohammed. Dus Jezus uitdaging in Johannes 5: 46 luidt duidelijk: “Als u Mozes zou geloven, zou u ook mij geloven, hij heeft immers over mij geschreven. ”

Johannes 14:16. De nieuwtestamentische passage waar moslims het vaakste naar verwijzen is Johannes 14: 16: “ Dan zal ik de Vader vragen jullie een andere pleitbezorger te geven, die altijd bij je zal zijn” Yusuf Ali maakt het volgende punt in een voetnoot bij Soera 3:81.

Dat argument is: U (Mensen van het Boek) bent gebonden door uw eigen beloften, gezworen enkel in de aanwezigheid van uw eigen Profeten. In het oude testament zoals het nu bestaat, wordt Mohammed voorspeld in Deuteronomium 18:18; en de komst van de Arabische natie in Jesaja 42: 11, want Kedar was een zoon van Ismaël en de naam wordt gebruikt voor de Arabische natie: in het nieuwe testament zoals het nu bestaat, wordt Mohammed voorspeld in het Evangelie van Johannes 14: 26, en 16:7: de te komen Trooster kan niet de Heilige Geest zijn zoals begrepen door christenen, omdat de Heilige Geest reeds aanwezig was helpende en leidende Jezus. Het Griekse woord vertaald als “Trooster” is “Paracletos”, wat een gemakkelijke corruptie is van “Periclytos”, wat bijna een letterlijke vertaling van “Mohammed” of “Ahmad” is... [31]

Hij becommentarieert verder in een voetnoot bij Soera 61:6.

"Ahmad," of "Mohammed," de Geprezene, is bijna een vertaling van het Griekse woord Periclytos. In het huidige Evangelie van Johannes, 14: 16, 15: 26, en 16: 7, is het woord “Trooster” in de Engelse versie, voor het Griekse woord “Paracletos” dat “Advocaat” betekent, “iemand geroepen tot de hulp van een ander, een soort vriend” in plaats van “Trooster.” Onze doctoren bestrijden dat Paracletos een corrupte lezing voor Periclytos is, en dat in hun oorspronkelijke uitspraak van Jezus er een profetie van onze heilige Profeet Ahmad bij naam was. [32]

Simpel gezegd is het argument dat in onze Griekse manuscripten het woord paracletos een corruptie is van periclytos. Echter, er is absoluut geen manuscript bewijs om deze bewering te ondersteunen. Van de meer dan 5.000 manuscripten nu beschikbaar getuigt niet één van periclytos. Dus, de beschuldiging van tekstuele corruptie is zichzelf dienend en geheel zonder tekstuele onderbouwing.

Verder, hoewel moslims overtuigd zijn dat de identificatie van de Trooster met de Heilige Geest een misinterpretatie is, maakt Jezus in de context van Johannes van Johannes 14:16 precies deze identificatie: “maar de Trooster, de heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb.” (Johannes 14:26). Natuurlijk, de moslim kan beweren dat deze uitspraak een fictieve retrojectie is van de latere theologie van christen, maar een dergelijke bewering vraagt op zijn minst enig bewijs.

Talrijke additionele moeilijkheden vergezellen de moslim toeschrijving van Johannes 14:16 aan Mohammed. De Trooster moet met Jezus’ discipelen “voor altijd” (14: 16) zijn, maar Mohammed was nooit met hen. Noch is het antwoord dat de boodschap van Mohammed voortduurt tot deze dag in de koran een voldoende antwoord. Jezus zei ook dat de Trooster “in u” (14:17) zou zijn, dat volmaakt samenvalt met de Trooster zijnde de heilige Geest. De Trooster zou gezonden worden in Jezus’ naam (14: 26), maar Mohammed was dat niet. Naar verscheidene additionele elementen kan worden verwezen. Aan het einde hoop ik dat een moslim die de profetie van Johannes 14:16 aan Mohammed wil toeschrijven, eerst het geheel van Johannes 14-16 wil lezen om de eigenschappen van de Trooster te zien en hoe deze niet geloofwaardig aan Mohammed kunnen worden toegeschreven.

Zoals we hiervoor opmerkten worden er additionele passages gebruikt door moslims ter ondersteuning van hun bewering dat profetieën over Mohammed gevonden worden in de bijbel, maar dezelfde moeilijkheden die vergezellen in hun pogingen om Deuteronomium 18: 15, 18 en Johannes 14: 16 te gebruiken, doen zich voor bij de andere (minder belangrijke) passages. In dit licht is de conclusie van Blaise Pascal op zijn plaats: “Ieder mens kan doen wat Mahomet deed, want hij deed geen wonderen, hij was niet voorspeld. Geen mens kan doen wat Christus deed.” [33]

Conclusie

In een culturele context waar religieuze geloofbeweringen gezien worden als louter voorkeuren, worden moslims geprezen voor het vasthouden dat dergelijke beweringen óf waar óf vals zijn. En in een wereld waar morele waarden gezien worden als verouderd, staan moslims vast, proclamerend dat God soeverein is en dat ethische standaarden absoluut en noodzakelijk zijn voor een gezonde maatschappij. Voor dergelijke geloven en houdingen als deze, moeten we moslims prijzen. Echter, onze bedoeling is om de moslimbewering dat christendom door de islam geabrogeerd is beantwoorden.

In deze studie hebben we van het feit getuigd dat de moslimse perceptie en benadering naar het christendom bepaald wordt door de leringen van de koran. De koran leert dat de islam de oorspronkelijke religie was, het geloof van Adam, Abraham, Mozes en zelfs Jezus. We merkten ook op dat de koran leert dat God profeten gezonden heeft naar alle natiën van de aarde. Ieder van deze profeten leerde de islam. Abraham, Mozes en Jezus waren onder hen. Echter, hun bedieningen waren begrensd en tijdelijk. In contrast wordt de bediening van Mohammed gezien als universeel en finaal. Hij behoefde geen opvolger te hebben. Bovendien werd aan Mohammed een boek gegeven, zoals alle profeten die hem vooraf gingen. Echter, hun boeken waren gecorrumpeerd waar de koran volledig, volmaakt en niet te corrumperen is.

Als antwoord op het moslimperspectief argumenteerden we dat de leer van de bijbel niet overeenstemt met de islamitische geloofstellingen. Hier hebben we ons gericht op de doctrines over de zondigheid van de mensheid, als ook op de verzoenende dood en opstanding van Jezus. We toonden dus de onwaarschijnlijkheid van de moslimbewering om de eerdere profeten of hun boeken te bevestigen. Echter, moslims konden antwoorden door eenvoudig te argumenteren dat de tekst van de bijbel gecorrumpeerd is geworden. Hierover merkten we op dat hun houding haaks staat op die van Jezus en de nieuwtestamentische auteurs. Nooit bekritiseerde Jezus de apostelen of hun discipelen de tekst van het oude testament. Bovendien mist hun beschuldiging van tekstuele corruptie onderbouwing. Tenslotte hebben we de primaire passages onderzocht die moslims geloven, profetieën van Mohammed te zijn. Hier toonden we aan dat zij eenvoudig de bijbelteksten hebben misbruikt. In feite, verwacht ik, dat als zij iemand ontmoeten die de koran misbruikt op de manier zoals zij Deuteronomium 18 en Johannes 14 manipuleren, zij diep beledigd zouden zijn. Teksten betekenen iets, en de tekst uit de context is een voorwendsel voor fouten.

Conclusie, als onze argumenten goed zijn, en we hebben goede redenen om te geloven dat zij dat zijn, dan is de moslimbewering dat islam het christendom abrogeert ongegrond en misleidend.


Bijlage: Baha’i als de ultieme religie

Er zijn verscheidene religies die ontsprongen uit de boezem van de islam. Niet alleen vinden we talrijke islamitische groeperingen (de Soenni en de Sjia als de meest prominente), maar we treffen ook groepen die de islamitische aanspraak van het abrogeren van het christendom oppakten en het op de islam zelf toepasten. Natuurlijk, orthodoxe moslims protesteren. Mohammed was de zegel van de profeten. De koran is niet alleen het heiligste boek, het is de finale openbaring van God. Niets meer moet geopenbaard worden. Er zijn geen te komen profeten meer.

Ondanks dat, beweren grote bewegingen als de Baha’i en de Ahmadiyya, en kleinere groeperingen zoals de Nation of Islam, dat nieuwe profetische stemmen aan de horizon ontstaan zijn. Zoals verwacht werden de aanhangers van de Baha’ i en Ahmadiyya hevig vervolgd, ondanks dat blijven zij significante minderheden in Arabië en Midden-Aziatische naties.

Het volgende uittreksel is uit het Bah’i boek: De wereldorder van Baá’u’lláh, onder het kopje “De fundamentele principes van religieuze waarheid.” [34] De eerste paragraaf illustreert goed hoe Baha’ies hun religie in relatie met anderen bezien. Merk ook op dat hier het concept van abrogatie wordt ontkend. De eerste paragraaf probeert niet slechts alle religie’s in te lijven maar “alle gevestigde religie’s,” bedoelend dat parvenu’s gemarginaliseerd worden. Hoewel de eerste paragraaf verklaart dat de Bah’i geloof geen andere religie’s “abrogeert”, doet het cumulatieve effect van de volgende reeks paragrafen dat. We beginnen het ziften van de doctrinaire vrijheden te zien. Iedere religieuze traditie dat een gesloten canon (bijvoorbeeld het christendom) proclameert, wordt beschuldigd van blasfemie. Een volledige bespreking van Baha’i zal moeten wachten op een volgende studie.

  1. Laat niemand, echter, mijn bedoeling verkeerd nemen. De Openbaring, waarvan Bahá’ulláh de bron en het centrum is, abrogeert geen van de religies die het voorafging, noch probeert het, in de lichtste vorm, hun kenmerken te verdraaien of hun waarde te kleineren. Het doet afstand van iedere intentie van kleiner maken van ieder van de Profeten uit het verleden, of van besnoeien van de eeuwige echtheid van hun leringen. Het kan, geenszins, conflicteren met de geest, dat hun beweringen weer tot leven wekt, noch zoekt het de basis van een mens trouw voor hun zaak te ondermijnen. Het sprak uit, zijn primaire doel is om iedere volgeling van deze Geloven in staat te stellen een vollediger begrip van de religie te verkrijgen waarmee hij zich geïdentificeerd voelt, en om een helderder waardering van zijn bedoeling te vergaren. Het is noch eclectisch in de presentatie van zijn waarheden, noch arrogant in de bevestiging van zijn beweringen. Zijn leringen draaien rondom het fundamentele principe dat religieuze waarheid niet absoluut is maar relatief, dat Goddelijke Openbaring progressief is, niet finaal. Ongeëvenaard en zonder de minste reservering proclameert het alle gevestigde religie’s als zijnde goddelijk in oorsprong, identiek in hun doelen, complementair in hun functie, continu in hun bedoeling, onmisbaar in hun waarde voor de mensheid.
  2. “Alle Profeten van God,” beweert Bahá’u’lláh in de Kitáb-i-Íqán, “verblijven in dezelfde tabernakel, stijgen op naar dezelfde hemel, zijn gezeteld op dezelfde troon, uiten dezelfde taal, en proclameren hetzelfde Geloof.” Van het “begin dat geen begin had,” hebben deze Exponenten van de Eenheid van God en Kanalen van Zijn onophoudelijke uiting, het licht van de onzichtbare Schoonheid op de mensheid geschenen, en zullen dat continueren tot het “eind dat geen einde had,” om verse openbaringen van Zijn macht en additionele ervaringen van zijn ongrijpbare glorie zich te verwaardigen. Om te betogen dat een specifieke religie finaal is, dat “alle Openbaring geëindigd is, dat de portalen van Goddelijke genade gesloten zijn, dat van de dageraad van eeuwige heiligheid geen zon opnieuw zal schijnen, dat de oceaan van eeuwigdurende buit voor altijd is gestild, en dat uit de Tabernakel van oude glorie de Boodschappers van God gestopt zijn om manifest te worden” zou inderdaad niet minder dan pure blasfemie zijn.
  3. “Zij verschillen,” legt uit Bahá’u’lláh in dezelfde brief uit: “alleen in de intensiteit van hun openbaring en de betrekkelijke potentie van hun licht.” En dit, niet door reden van enig inherent onvermogen van iemand van hen om in een vollediger manier de glorie van de Boodschap te openbaren met welke hij belast is geworden, maar in plaats daarvan vanwege de onvolwassenheid en onvoorbereidheid van het tijdperk waarin hij leefde de volledige potenties latent in dat Geloof te begrijpen en te absorberen.
  4. “Wee zeker,” legt Bahá’ulláh uit, “dat in iedere Dispensatie het licht van Goddelijke Openbaring zich verwaardigde tot mensen in directe proportie tot hun geestelijke capaciteit. Beschouw de zon. Hoe zwak hij straalt op het moment dat hij boven de horizon verschijnt. Hoe gradueel zijn warmte en potentie toeneemt wanneer hij zijn toppunt bereikt, ondertussen alle geschapen dingen in staatstellend om zichzelf aan te passen aan de groeiende intensiteit van zijn licht. Hoe geleidelijk het afneemt totdat het zijn ondergangspunt bereikt. Ware het, plotseling, de energieën latent in hem manifesteren, dan zou hij, zonder twijfel, pijn veroorzaken aan alle geschapen dingen... Op gelijke wijze, als de Zon van Waarheid zich plotseling zou openbaren, in de vroege stadia van zijn manifestatie, de volledige omvang van de potenties die de voorzienigheid van de Almachtige eraan toekende, dan zou de aarde van menselijk bevattingsvermogen de intensiteit van zijn openbaring niet verdragen en worden verteerd; want de harten van mensen kunnen noch de intensiteit van zijn openbaring verdragen, zijn noch in staat om de straling van zijn licht verder te kaatsen. Onthutst en overweldigd zouden zij stoppen te bestaan.”
  5. Het is vanwege deze reden, en vanwege deze reden alleen, dat degenen die het Licht van God in deze tijd hebben herkend, geen finaliteit beweren voor de Openbaring waarmee zij geïdentificeerd staan, noch zich het Geloof toe-eigenen dat zij krachten en kenmerken aannamen die intrinsiek superieur aan, of essentieel verschillend van, diegenen die een van de religieuze systemen karakteriseerden die het vooraf gingen.
  6. Zinspeelt Bahá’u’lláh zelf niet op de progressiviteit van Goddelijke Openbaring en op de grenzen die een onnaspeurlijke Wijsheid koos om zich op hem op te leggen? Wat anders kan deze passage van de Verborgen Woorden betekenen, als niet dat hij die het openbaarde, finaliteit afwijst voor de Openbaring aan hem toevertrouwd door de Almachtige? “O Zoon van Gerechtigheid! In het nachtseizoen herstelde de schoonheid van het onsterfelijke Wezen van de emerald hoogten van getrouwheid op de Sadratu’l-Muntahá, en weende met dergelijke tranen dat de samenkomst in den hoge en de bewoners van de rijken boven jammeren bij Zijn klagen. Waarop er gevraagd werd: “Waarom het jammeren en het wenen? Hij antwoordde: Zoals bevolen wachtte ik in afwachting op de heuvel van getrouwheid, doch inhaleerde van hen die wonen op de aarde niet de geur van getrouwheid. Vervolgens gesommeerd om terug te keren keek ik, en voorzeker! bepaalde duiven van heiligheid werden pijnlijk beproefd in de klauwen van de honden op aarde. Daarop haastte de Maagd van de Hemel zich voort, ongesluierd, en schitterend, van Haar mystieke kamer, en vroeg hun namen, en allen werden genoemd behalve één. En toen gedwongen, werd daarop de eerste Brief uitgesproken, waarop de bewoners van de hemelse kamers zich uit hun woonplaats van glorie haasten. En toen de tweede brief werd uitgesproken, vielen zij naar beneden, allen zonder uitzondering, op het stof. Op dat moment werd een Stem gehoord uit het binnenste heiligdom: ‘Zo ver en niet verder.’ Voorzeker, wij zijn getuigen van datgene wat zij deden en nu aan het doen zijn.”
  7.  “De Openbaring waarvan ik de drager ben,” spreekt Bahá’u’lláh expliciet uit: “is aangepast aan de menselijke spirituele ontvankelijkheid en capaciteit; anders kan het licht dat in mij schijnt noch toenemen noch verminderen. Wat ik ook manifesteer is niets meer of minder dan het middel van de Goddelijke glorie die God mij geboden heeft te openbaren.”
  8. Als het Licht dat nu voort stroomt op een toenemende antwoordende mensheid met een straling dat de luister van dergelijke triomfen belooft te verduisteren zoals de krachten van religie in vroegere dagen bereikten; als de tekenen die zijn komst proclameerden, in vele opzichten, uniek zijn geweest in de annalen van verstreken Openbaringen; als zijn vereerders karaktertrekken en kwaliteiten getoond hebben die ongeëvenaard in de geestelijke geschiedenis van de mensheid zijn; dan moeten deze niet aan een superieure verdienste toegeschreven worden die het Geloof van Bahá’u’lláh, als geïsoleerde Openbaring en vreemd van enig eerdere Dispensatie, kan bezitten, maar moeten in plaats daarvan gezien en uitgelegd worden als het onvermijdelijke resultaat van de krachten die van de huidige tijd, een tijdperk oneindig meer vooruit, meer ontvangend en meer aanhoudend hebben gemaakt om een groter deel van Goddelijke Leiding te ontvangen dan zich tot nu toe verwaardigd heeft tot de mensheid.

Voetnoten

[18]

Zie de bijlage voor Baha’i stellingen hiertoe.

[19]

A. Yusuf Ali, The Holy Qur’an: Text, Translation and Commentary, vertaald door Abdullah Yusuf Ali (Washington, D.C.: The American International Printing Company, 1946), 1059, n. 3541, commentaar gevend op Soera 30:30.

[20]

Hammudah Abdalati, Islam in Focus (Indianapolis, IN: American Trust Publications, 1975), 32, 33.

[21]

Dit is een geloof van de Ahmadiya beweging. Zij geloven in soort van zwijmtheorie, waarin Jezus niet echt stierf, hoewel hij gekruisigd werd. Zie voetnoot 16 hierboven.

[22]

Voor meer informatie, zie: Walter Kaiser, Are the Old Testament Documents Reliable and Relevant? ( Downers Grove , IL : InterVarsity Press, 2001).

[23]

Het is gewoon voor kritische geleerden te beweren dat het onderwijs van de apostel Paulus erg verschillend is, zo niet regelrecht tegenstrijdig met, de leringen van Jezus. Moslims pakken dit argument van tijd tot tijd op. Wat betreft dit onderwerp, is geen beter boek momenteel beschikbaar dan die van David Wenham, Paul: Follower of Jesus or Founder of Christianity? (Grand Rapids, MI: Eerdmans, 1995).

[24]

Zie: Moises Silva, “Old Testament in Paul,” in Dictionary of Paul and His Letters, Gerald F. Hawthorne and Ralph P. Martin, eds. (Downers Grove, IL: InterVarsity Press, 1993), 630-642; Richard B. Hays, Echoes of Scripture in the Letters of Paul (New Haven: Yale University Press, 1989); Christopher D. Stanley, Paul and the Language of Scripture: Citation Technique in the Pauline Epistles and Contemporary Literature (Cambridge: Cambridge University Press, 1992), 83-184; and E. Earle Ellis, Paul’s Use of the Old Testament (Edinburgh: Oliver and Boyd, 1957). Vergelijk de relevante studie van Ben Witherington, Paul’s Narrative Thought World: The Tapestry of Tragedy and Triumph (Nashville, TN: Westminster/John Knox, 1994). Voor meer besprekingen van het nieuwe testament gebruik van het oude testament, zie: Right Doctrine from the Wrong Texts?, Ed. Gregory Beale (Grand Rapids, MI: Baker, 1994), in het bijzonder de artikelen van Roger Nicole (13-28) en Klyne Snodgrass (29-51).

[25]

Zie het informerende werk van Frank Thielman, Paul and the Law: A Contextual Approach (Downers Grove,IL: InterVarsity Press, 1994); als ook N. T. Wright, The Climax of the Covenant: Christ and the Law in Pauline Theology (Minneapolis, MN: Fortress, 1991).

[26]

Zie Timothy W. Berkley , From Broken Covenant to Circumcision of the Heart: Pauline Intertextual Exegesis in Romeinen 2:17-29 (SBL Dissertation Series 175; Atlanta , GA : Society of Biblical Literature, 2000)

[27]

Zoals Professor James Dunn schreef: “... Paulus’ kritiek [op de joden] vermindert niet [alleen maar] de vragen van besnijdenis, voedselwetten en de sabbat… Maar de geschiedenis van Israël versterkte de realiteit van de wet als een grens, Israël van de (andere) naties onderscheidend, en de Makkabeense crisis in het bijzonder had die grensfunctie geconcentreerd op twee of drie sleutel ‘maken of breken’-zaken - in het bijzonder besnijdenis en voedselwetten. Zij bleven om dezelfde reden belangrijk in de tijd van Paulus. Kortom, dat is waarom het precies besnijdenis en voedselwetten zijn die zo op de voorgrond stonden wanneer Paulus in Galaten spreekt van de ‘werken van de wet’ - niet omdat zij de enige ‘werken’ zijn die de wet vereist, maar omdat zij de cruciale testgevallen waren geworden voor verbondstrouw en voor het behouden van de joodse identiteit als het volk uitgekozen door God voor zichzelf alleen.” (Jesus, Paul and the Law: Studies in Mark and Galatians [Louisville, KY: Westminster/John Knox, 1990], 210 n. 6.) Verdere besprekingen van verbondsgrensbepalingen en Paulus’ kijk op de wet kunnen gevonden worden in N. T. Wright, The Climax of the Covenant: Christ and the Law in Pauline Theology (Minneapolis, MN: Fortress, 1991); idem., What Saint Paul Really Said: Was Paul of Tarsus the Real Founder of Christianity (Grand Rapids, MI: Eerdmans, 1997).

[28]

Een voetnoot bij Soera 7:157 in de King Fahd-editie luidt: “Er bestaat in de Tauraat (Thora) en de Indjiel (Evangelie), zelfs nadat de oorspronkelijke tekst verdraaid was, duidelijke profetieën die de komst van de profeet Mohammed aangeven, bijvoorbeeld: Deuteronomium 18:18; 21:21; Psalmen 118:22-23; Jesaja 42:1-13; Habakuk 3:3-4; Matteüs 21:42-43; Johannes 14:12-17, 26-28, 16:7-14.”

[29]

Zie de uitvoerige bespreking in Dale C. Allison: The New Moses: A Matthean Typology (Minneapolis , MN: Fortress Press, 1993). Zie ook de relevante besprekingen in de commentaren van D. A. Carson, R. T. France en Craig Keener.

[30]

Als voorbeeld van dit “de-creatie”-motief, zie Matteüs 24: 29. Dit valt in het midden van de verhandeling van Matteüs 23-25, dat leert dat het bijwonen van de wijdverspreide Israëlitische verwerping van hun Messias Jezus, de afzwering was van een verbondsrechtsgeding, resulterend in de vernietiging van Jeruzalem in de eerste eeuw (zie, “dit geslacht” in Matteüs 23: 36 en 24: 34). Dit werd vergezeld door de instorting van de tempel, de ontwrichting van het priesterschap, de verstrooiing van de joden. Dus zien we het verbondseinde van het oude verbond en zijn bijbehorende religieuze hiërarchie en aanbiddingspraktijken. Maar het bijwonen van het oordeel was de boodschap van verlossing en redding voor Gods volk van geloof. Dus de vestiging van het nieuwe verbond door de Messias Jezus, in de vervulling van de oudtestamentische hoop van het volk van God zijnde insluitend zowel jood als niet-jood gelijk.

Voor goede besprekingen van deze dynamica van de bijbelse eschatologie, zie, bijvoorbeeld, het werk van N.T. Wright hierboven genoemd, als ook Gary DeMar, Last Days Madness: Obsession of the Modern Church (Atlanta, GA: American Vision, various editions; www.americanvision.org ).

[31]

A.Yusuf Ali, The Holy Qur’an, 144, n. 416.

[32]

Zelfde bron, 1540, n. 5438.

[33]

Pensées , 10:600 ( http://www.ccel.org/p/pascal/pensees ).

[34]

http://ibiblioorg/Bahai/Texts/EN/WOB/WOB-30.html.


Zie het eerste deel in deze serie: Deel 1: Islam als het ‘Einde’ van het christelijke geloof