HOOFDSTUK II DE OORSPRONG VAN DE ISLAM II


Twee Perioden

Wij volgen nu de ontwikkeling der gebeurtenissen - gedurende omtrent 20 jaren - tussen Mohammed`s tweede openbaring en zijn dood, om te zien, hoe de Arabische profeet de krachten in het leven riep, die terstond na zijn dood de beschaafde wereld ondersteboven keerden.

Deze periode wordt van zelf in twee delen verdeeld: de tijd van voorbereiding vóór de Hidjrah en zijn gaan naar Medina (in 622) en de tijd van de bevestiging van zijn wereldlijke en geestelijke macht daarna. De ontwikkeling van Mohammed`s eigen gemoedsleven moeten wij ons goed voor ogen stellen, anders is deze gehele geschiedenis zonder enige levende betekenis; terwijl omgekeerd, wanneer dit begrepen wordt, het mogelijk zal zijn, wat in die perioden geschiedde, zeer in het kort te behandelen.

Inhoud eerste prediking

"De leer der opstanding uit de doden en het daarop volgende gericht, dat Allah zou houden over heel de mensheid, met paradijs en hel op de achtergrond, die leer vormde het middelpunt van zijn geloof. Tevens lag daarin de scherpste tegenstelling met de wereldbeschouwing der Arabieren, tot wie hij de boodschap van Allah moest richten, want deze hield zich alleen met het aardse leven bezig, kende geen geluk noch eeuwige verdoemenis aan gene zijde van het graf.

"Een groot aards potentaat duldt niet, dat een deel zijner onderdanen zich als van hem onafhankelijk gedragen of andere heren naast hem erkennen; nog veel minder gedoogt Allah, de schepper, wetgever en rechter, dat mensen leven zonder de islam, d.i. onderwerping aan Hem en Hem alléén uit te spreken en in daden te betonen

Hij verlangt van hen eerbiedige hulde in vastgestelde vormen van eredienst, de calat, in naam en vorm gebootst naar het model, dat Mohammed van Joden en Oosterse Christenen had waargenomen. Voorts wil Hij, dat Zijne schepselen op bepaalde tijden zullen vasten, en dat zij milddadigheid zullen beoefenen als een hoofddeugd, zowel om de nood van anderen te lenigen, als om hunne eigen losheid van het aardse leven te tonen. En in hunne verhoudingen tot elkander behoren zij wetten en regelen te volgen, die Allah hun geeft en die met menig geliefkoosd gebruik van Mohammed`s rasgenoten in onverzoenlijk strijd waren." ( 1)

Eerste bekeerlingen

De zoon van Abdallah maakte, zoals Carlyle het zo karakteristiek zegt, ene minderheid uit van één. Maar zijn geloof in de werkelijkheid van zijn zending was zo onwankelbaar, dat hij niet één ogenblik aarzelde, om zijn boodschap bekend te maken en anderen tot onderwerping (islam) daaraan op te roepen.

Zijn eerste bekeerlinge was zijn eigen vrouw. Haar invloed op hem was even groot als de zijne op haar, en haar dood (+- 620) was een onherstelbaar verlies voor Mohammed. De volgende bekeerling was Aboe Bekr, een man, van wie letterlijk gezegd kan worden, dat hij tot tweemaal toe de Islam redde; want zonder hem zou hij in die eerste tijden in Mekka niet veel aanhang gevonden hebben, en zonder hem, als eerste chalief na Mohammed`s dood, zou de Islam nooit buiten de grenzen van het Arabisch schiereiland gekomen zijn, en misschien zelfs daar zijn ondergegaan.

Vervolging

Langzamerhand groeide het aantal bekeerlingen, grotendeels door persoonlijke werkzaamheid van Aboe Bekr, “Niet vele wijzen, niet vele edelen” werden in die eerste tijden geroepen: vele van hen waren slaven. Toen het bekend werd, dat er een sekte was opgestaan, die de nationale goden en afgoden verachtte en zocht te vernietigen, ontstond er een vervolging, waarin sommige dezer arme lieden zich heldhaftig gedroegen, in enkele gevallen tot de dood toe. Mohammed zelf kon niet aangeraakt worden, hij stond onder bescherming van zijn oom; hem aan te raken zou betekenen: het doen ontstaan van een bloedvete met de machtige familie der Hasjimieten. Het gezicht van de ellende van zijn volgelingen had echter zulk een uitwerking op Mohammed, dat hij hun vergunde hun geloof te verloochenen met een zeker voorbehoud, n.l. indien zij bedreigd werden met pijnbank of dood. Er was anders niets zachtmoedigd in Mohammed zelf, onder vervolging. Zijn gelaat gloeide als hij van het helse vuur sprak, en de vervloekingen in de Koran zijn bitter als gal.

In de volgende jaren werd de vervolging hoe langer hoe heviger. Het is opmerkelijk, dat sommige van de besten juist in die tijd tot bekeerlingen gemaakt werden, o.a. Omar, een moeder en edel man, van wie we later zullen horen als de opvolger van Aboe Bekr in het chalifaat. Het feit van deze bekeerlingen te midden der vervolging kan als bewijs dienen van het geloof dier lieden in de werkelijkheid van Mohammed`s openbaringen in dien tijd en in hare tastbare meerderheid boven al wat zij vroeger gerekend hadden.

Verhouding tot Joden en Christenen.

In de aanvang van zijn optreden beriep Mohammed zich voor de waarheid van zijn prediking ook op het getuigenis van Joden en Christenen. Onder hen kende hij de eerste het beste. Vooral later, na de Hidjrah, in Medina, waar o.a. drie grote Joodse stammen woonden, kwam Mohammed dagelijks met Joden in aanraking. Aanvankelijk deed hij wat hij kon om hunne gunst te winnen. De Mohammedanen keerden zich naar Jeruzalem voor het gebed, en de verschillende Soera`s van de Koran wijdden uit over de geschiedenis der Bijbelheiligen met telkens meer details. Toen zij hem echter evenals de Christenen, teleurstelden door tegen, in plaats van vóór zijne roeping te getuigen, veranderde Mohammed`s houding geheel. Hij verweet hun vervalsing van eigen leer en schrift, en dit vijandschap ontstond, die sedert gebleven is.

Poging tot compromis.

De vervolging van de Moslims werd eindelijk zo zwaar, dat aan allen, die niet leefden onder de bescherming van machtige families, vergunning werd gegeven, om naar Abessinië uit te wijken, wat zij ook deden. In die tijd verslapte zelfs de gestrengheid van Mohammed`s puritanisme, en in een zwak ogenblik beproefde hij een vereniging van het nieuwe geloof met het oude.

Het toneel wordt ons aldus beschreven: Op een zekere dag verzamelden zich de voornaamste van Mekka in een groep bij de Kaba, en bespraken als naar gewoonte de zaken der stad, toen Mohammed verscheen, vriendschappelijk bij hen kwam zitten en Soera 53 begon te zeggen. Het hoofdstuk begint met de beschrijving van het eerste bezoek van Gabriël aan Mohammed, en van een latere verschijning van die engel, waarin aan Mohammed zekere hemelse verborgenheden werden geopenbaard.

Dan gaat het voort:

“Ziet gij Allât en Ozza
En Manât, als derde?”

Toen hij aan dit vers toegekomen was, deed (zoals hij later zeide) een ingeving des duivels hem gedachten uitspreken, die reeds vele dagen lang zijne ziel vervulden, en gaf hem de woorden van verzoening in den mond, waarnaar hij reeds zo lang hand verlangt, en die hij had gehoopt, dat Allah hem geven zou:

“Dat zijn de verhevene Gârânîk ( 2)
Op wier bemiddeling men waarlijk hopen mag.”

De Koraisjieten waren verwonderd en verrukt over deze erkenning van hun godheden, en toen Mohammed het hoofdstuk eindigde met de woorden:

“Werpt u op de grond voor Allah, en aanbidt hem”

viel de gehele vergadering als bij afspraak ter aarde en aanbad. Het gehele volk was verheugd over hetgeen Mohammed gesproken had, en zij begonnen te zeggen:

“Nu weten wij, dat de Heer alleen het leven geeft en wegneemt, het schept en onderhoudt. Deze godinnen bidden hem voor ons, en daar gij ons een deel gelaten hebt, zijn wij bereid U te volgen.”

Maar hun woorden ontrusten Mohammed en hij trok zich terug in zijn huis. De geërgerde verontwaardiging van zijn volgelingen waarschuwde hem, dat hij op een verkeerd spoor was, en terstond het vers over de Gârânîk verheven aan Satan toeschrijvend, nam hij zijn vorige onverzoenlijke houding weer aan; de Abbesinische vluchtelingen, die teruggekeerd waren, waarschijnlijk op het bericht van ene verzoening, keerden weer naar Abessinië, waar ze bleven tot na Mohammed`s verhuizing naar Jathrib (het latere Medinat al Nabi). De overleving doet Mohammed nog denzelfden avond door een andere openbaring deze Soera te veranderen.

Voorbereiding om Mekka te verlaten.

De overblijvende Moslims, die onaantastbaar waren, werden geboycot in de letterlijke zin van het woord.

Zo streng was de boycot, en zo gevaarlijk was Mohammed`s positie geworden, nu zijn beschermer Aboe Talîb dood was, dat hij besloot Mekka zo spoedig mogelijk te verlaten. De “heilige maanden”, gedurende welke alle vijandelijkheden ophielden en pelgrims van heinde en verre naar Mekka stroomden, gaven hem ene welkome gelegenheid, om zijn vlucht voor te bereiden. Sommige pelgrims van Jathrib (het latere Medina) werden, toen zij te Mekka aankwamen, door Mohammed aangesproken; hij predikte hun zijn godsdienst. Nu waren er te Jathrib, evenals te Mekka enkelen, die reeds vóór deze prediking aan Gods eenheid geloofden. Toen zij Mohammed`s leer hoorden, was het niet te verwonderen, dat zij tot elkander zeiden: “dat is juist wat wij geloven!” Daarbij kwam, dat door de vijandschap, die van ouds tussen Mekka en Jathrib bestond, wat dáár veroordeeld werd, hier gaarne werd aangenomen. En bovendien woonden te Jathrib vele Joden, die gaarne over hun Messiasverwachting spraken, zodat de Medinensers nu in Mohammed de verwachte profeet zagen. Zo vonden zij in hem en in zijn godsdienst een oplossing van hun eigen drukkende moeilijkheden. Want Jathrib was hopeloos verscheurd door tweespalt, veroorzaakt door Joodse en Arabische stammen; misschien kon een vreemdeling, een buitenstaander, met een politieke godsdienst als die van de profeet, het verenigend element zijn, dat zij zelf niet bezaten. Zij gingen terug, verzekerden zich van een grote aanhang, en toen zij het volgend jaar weer te Mekka kwamen, deden zij de eed van trouw aan de profeet.

Eerste samenkomst te Akaba. (April 621).

De eerste samenkomst had plaats in een verborgen ravijn bij Mina. Twaalf Medinesers beloofden daar Mohammed trouw met deze woorden: “Wij zullen niemand dienen dan de éne Allah, wij zullen niet stelen, geen overspel doen of onze kinderen doden, wij zullen generlei wijze lasteren en wij zullen in geen ding, dat recht is, de profeet ongehoorzaam zijn.” – Toen allen deze belofte afgelegd hadden, antwoordde Mohammed: “Indien gij uw belofte houdt, zal het Paradijs uw loon zijn. Hij, die in enig stuk er van in gebreke zal blijven, zijn zaak is voor Allah, om hem óf te straffen, óf te vergeven.”

Deze twaalf mannen keerden weer naar Jathrib en predikten met zoveel succes, dat zij het volgend jaar, bij de bedevaart, Mohammed konden uitnodigen in hun midden als hun profeet te komen wonen, en dus ook – wat hier ten stelligste bij ingesloten was – als hun theocratisch hoofd.

De grote eed van Akaba. (Maart 622).

Een geheime bijeenkomst werd gehouden op dezelfde plaats als het vorige jaar.

Een of twee uren voor middernacht begaf Mohammed zich naar de afgesproken plaats: hij was er de eerste. Alleen zijn oom Abbâs was bij hem. Om groter geheimhouding te verzekeren, waren van deze bijeenkomst zelfs de Mohammedanen van Mekka onkundig gelaten.

Lang behoefte Mohammed niet te wachten. Spoedig werden in het maanlicht de Medinensische bekeerlingen zichtbaar, één voor één, en in groepen van twee en drie naderden ze, sluipend door de steenachtige vallei. Er waren 73 mannen en 2 vrouwen. Al de vroegere bekeerlingen, die den profeet bij de twee vorige bedevaarten ontmoet hadden, waren er. Toen zij allen gezeten waren, verbrak Abbâs met zachte stem, de stilte en zeide, niet geheel naar waarheid: “Deze mijn bloedverwant woont onder ons in eer en veiligheid. Zijn geslacht wil hem verdedigen, zowel de bekeerlingen als degenen, die nog aan het oude geloof vasthouden. Maar hij verkiest liever bescherming bij U te zoeken. Daarom – overdenkt de zaak wel en berekent de kosten. Wanneer gij vastbesloten en in staat zijt hem te verdedigen, is het goed. Maar als gij twijfelt, laat dan terstond uw voornemen varen.”

Toen sprak Aboe Bara, een oud opperhoofd: “Wij hebben uwe woorden aangehoord. Ons besluit is onwankelbaar. Ons leven is tot zijn dienst. Laat hij nu spreken.”

Mohammed begon, naar zijn gewoonte, toepasselijke verzen uit de Koran op te zeggen; darna nodigde hij allen, die tegenwoordig waren uit om Allah te dienen, sprak over eisen en de zegeningen van de Islam en besloot met te zeggen, dat hij tevreden zou zijn, wanneer de vreemdelingen zich verbonden om hem te verdedigen, evenals zij het hun eigen vrouwen en kinderen deden. Nauwelijks had hij uitgesproken of de zeventig betuigden dat zij bereid waren zich te verbinden en verklaarden, dat zij de profeet zouden ontvangen, al moest het hun bezittingen en de dood van hun opperhoofd kosten. Toen riep Abbâs, die zijn neef bij de hand hield, uit: “Stilte! Er zijn hier spionnen. Laat uw oudsten voorkomen en voor u spreken. Waarlijk, wij vrezen voor uw veiligheid, indien onze mensen u ontdekken. Wanneer gij trouw beloofd hebt, keer dan terug naar uwe tenten.”

Hun oudsten kwamen nu naderbij. Toen zeide Aboe Bara: “Strek uw hand uit, Mohammed.” Mohammed strekte ze uit en Bara sloeg met zijn hand erop, zoals de gewoonte was bij de eed van trouw. Toen kwamen de 70 één voor één en deden hetzelfde. En Mohammed noemde twaalf van de voornaamste en zeide: “Mozes verkoos uit zijn volk twaalf leiders. Gij zult borg zijn voor al de anderen, evenals Jezus` apostelen, en ik ben borg voor mijn volk.” En allen antwoordde: “Het zij zo”.

De Hidjrah. 622.

Niets bond Mohammed meer aan Mekka, vooral nu zijn vrouw overleden was. Zijn onverdroten prediking was bij zijn stadsgenoten afgestuit op hun sceptische spot, “een paar familieleden, enige misdeelde, enkele voor hogere indrukken vatbare mannen van betekenis vormden de gehele gemeente der gelovigen. Toen keerde hij met zijn getrouwen toornig zijn vaderstad de rug toe, haar overlatend aan Gods wrekende gerechtigheid. Hij deed hidjrah, d.i. – niet vlucht zoals vele Europese schrijvers het weergeven, maar – afsnijding van alle banden, die hem met de ongelovigen onder zijn stamgenoten verbonden, en hij vestigde te Medina een nieuwe gemeenschap, die niet aan eenheid van bloed, maar eenheid des geloofs hare kracht ontleende.” ( 3)

Wereldlijke macht.

Dikwijls is gezegd, dat van die tijd af Mohammed een vorst werd met wereldlijke macht, en dat het theocratisch karakter van de Islam, van toen bepaald was. De Medinensische periode gaf de islam de gelegenheid om een wereldlijke macht te worden; in beginsel is hij nooit anders geweest.

Laat ons dit belangrijke punt in het oog houden.

Onder de Arabieren was de maatschappij, zo als bij alle onontwikkelde volken, nauw verbonden met politiek en religie. Deze drie waren een onverbreekbare eenheid.

De Koraisjiet zag duidelijk genoeg in, dat Mohammed politiek en godsdienst, burgerlijk en geestelijk gezag moest verenigen. De man, die over het lot besliste van de Kaba, was daardoor vanzelf hoofd van het volk, en kon zijn gehele staatsinrichting hervormen; dit feit zelf moest de Koraisjieten in moeilijkheden brengen met de andere Arabische stammen, voor wie zij de Kaba bewaarden, en de Abessische gebeurtenis had hen reeds doen zien, dat hij hen daardoor ook in aanraking zou brengen met buitenlandse vijanden. Immers kort geleden nog had Abessinië zich een dodelijk gevaar getoond voor Arabië in het algemeen en voor de Koraisjieten in het bijzonder. Daarvan kwam hun heftige tegenstand tegen Mohammed; in de grond dus een politieke tegenstand, zoals vóór en na zo menige godsdienstvervolging geweest is.

En wat zij wisten, wist hij ook. Toen hij van Mekka naar Medina ging, was de gelegenheid gekomen; de dag van zwakheid was voorbij, de dag van macht aanstaande, van macht om een Mozes te zijn, om een nieuw volk te leiden, om hier in Arabië een koninkrijk te stichten, dat Allah zou regeren, door zijn profeet.

Mohammed te verloochenen, was voor Mohammed een onvergeeflijker daad, dan Allah te verloochenen; getuige zijn later gedrag tegenover de Joden, even overtuigde monotheïsten als hij zelf.

Geschiedenis van 622-632.

Maar zulk ene gelegenheid, die slechts doet uitkomen, wat er in beginsel reeds was, kan uitlopen op karakterontaarding. En zo vinden wij te Medina, na Chadidja`s dood, dat het onkruid, even welig opschiet als de tarwe in dat gemengde karakter van Mohammed en in die gemengde godsdienst van de Islam. Het is niet mogelijk, om anders, dan in zeer korte trekken, hier de geschiedenis aan te geven van die tien jaren, vanaf de Hidjrah, tot de dood van de profeet

1) Behandeling van de Joden.

Allereerst werden de Joden uitgeworpen. Vanuit Medina onderhandelde een aantal van hen met Mohammed`s vijanden te Mekka, en zonden gezanten naar verschillende plaatsen in Arabië, om Mohammed openlijk aan te klagen als de bedrieger, die het schiereiland onderwerpen wilde. Door het verdrag met Mekkanen had elk der beide partijen zich verbonden Mohammed tegen te staan, zolang hij leefde.

De verbondenen belegerden Medina, maar, zonder een goed aanvoerder verstrooiden de heidenen zich weldra, en na verschillende onderhandelingen werd een aantal Joden in de stad toegelaten. De mannen werden gedood, hun bezittingen buit gemaakt en de vrouwen en kinderen werden in slavernij gebracht. Een grote kuil werd gegraven, waarin de onthoofde lichamen der Joden geworpen werden. Hadden zij de Islam aangenomen, dan had men hun leven gespaard.

De strijd met de Joden en hun onwil om Mohammed als profeet te erkennen, had dan ook ten gevolge, dat Mekka voortaan de hoofdstad van het nieuwe geloof zou zijn. Alles, wat met het Joodse geloof samenhing, werd nu losgelaten; nieuwe vasten en feesten en plechtigheden vervingen de oude; natuurlijk alles op goddelijk bevel.

2) Mohammed`s huwelijksleven.

In het leven van elke autocraat spelen allerlei verbintenissen, vooral die door huwelijk, een onvermijdelijke en belangrijke rol. Die rol is tot op zekere hoogte een politieke zaak. De gemakkelijkste wijze, om een familie of geslacht of volk aan de autocraat te verbinden, is een huwelijk. En in het polygamische Arabië was deze methode zo voor de hand liggend, dat ze geen enkele vraag deed rijzen. Bovendien is de omvang van iemands harem een bewijs van aanzien. Zelfs de praktijk van het slavinnenconcubinaat kon verdedigt worden door de bewering, dat zó het lot verzekerd werd van vele vrouwen, die geen tehuis; en de roem van een veroveraar zou niet groot zijn, wanneer hij niet ook de edelste en schoonste gevangen voor zich nam. En indien dit meebracht bij deze veroveraar, dat hij meer vrouwen nam, die voor hem verboden waren door de ongeschreven wet van de volks-consciëntie – zulke dingen gemakkelijk te vereffenen met zoveel bijzondere openbaringen als hij behoefte. Nog eenmaal; wat in dit alles het meest verontrustend is, het is dat dit nu de man is, die optreedt als het ideaal der mensheid, en dat al de onstichtelijke feiten met Zainab en Maria, en Aisja en Rajhana tekenen van Allah`s bijzondere gunst jegens zijn profeet werd genoemd. Met betrekking tot huwelijkszaken waar zelfs de pausen uit de vijftiende eeuw een grens trokken, toont Allah in de zevende eeuw, de groots mogelijke inschikkelijkheid.

3)Verovering van Mekka en Arabië.

Ten slotte: ook de methode waardoor Mohammed in 10 jaar meester werd van Mekka en het gehele schiereiland, kan, beoordeeld in de lijst van zijn tijd en naar de aard van de ondernomen taak, ons ternauwernood bevreemden. In sommige dingen was Mohammed hierin boven het middelmatige, in andere ver daar beneden.

De geschiedschrijver kan hem groot noemen om zijn ontembaar geloof in zijn zaak, om zijn moed, zijn bekwaamheid, zijn handigheid om winst te trekken zelfs uit een nederlaag, en partij te trekken van voorspoed, zijn onverzettelijkheid waar gestrengheid voordeel bracht, terwijl het hem echter noch om de oorlog, nog om het doden op zich zelf te doen was, zijn zachtheid jegens overwonnen, behalve wanneer zij hem in een zwak punt geprikkeld hadden.

Hoeveel bewonderenswaardigs was er in zijn omgang met mensen! Hoe voorkomend was hij jegens onderzoekenden, hoe vriendelijk jegens kinderen, hoe wijs in de omgang met zijn heethoofdige volgelingen! En bovenal was er een brandende ijver voor Allah, een ijver, die, geboren in die eerste tijden van afzondering, nooit wankelde, al werd hij ook later van minder allooi. Al de elementen van een groot man vond men hier, - van een énig groot man. Ware het niet zo geweest, dan zou hij de geestdriftige toewijding van zijn tijdgenoten niet gehad hebben, noch bijna aangebeden zijn door het volgend geslacht, noch ook de trots geweest zijn van het nageslacht. Ware het niet zo geweest, dan zouden de scharen van de Islam niet zo uitgetogen zijn, trouw aan de bevelen van hunnen grote leider, om de wereld te verslaan en te bekeren. Een dergelijke beschouwing over Mohammed`s karakter zou kunnen gegeven worden door de psycholoog. Het zij zo. “Zo er enige deugd is…….. Bedenk datzelve”

Maar er is een donkere keerzijde. Want evenals de betere gevoelens en het geweten van zijn tijdgenoten gekwetst werden door de man Gods, die in koele bloede de mannen van een gehele Joodse stam op één avond liet slachten, of die een echtscheiding en het huwelijk met een anders vrouw tot stand bracht, terwijl die ander zijn aangenomen zoon was; - zo ook waren ze verontwaardigd in deze zaak van oorlog en verovering, bij het toneel van Mohammedanen, die kalm de algemeen bindende verdragen schonden, zoals het niet vernielen van palmbomen, of het staken van vijandelijkheden in de heilige maanden, of woordbreuk, of het schenden van familiebanden.

“Waarheid en leugen, veel edels, maar ook veel slechtheid, ijver voor God en menselijke ijdelheid, hoge bezieling en lage sluwheid mengen zich op wonderlijke wijze in zijn leven. De bron is troebel. Hoe zal de stroom worden?” ( 4)

De Mekkanen werden, om het zeer kort te zeggen, overwonnen door de strategische positie van de Mohammedanen te Medina.

De ligging van deze stad aan de handelsweg naar Syrië, waaraan Mekka`s leven hing, stelde de Medinensers in staat om te dreigen, en ten slotte voorwaarden te stellen aan de trotse, ridderlijke, maar toch hopeloos onbeduidende aristocratie van Mekka. Het is niet nodig in bijzonderheden de geschiedenis dier jaren na te gaan; hoe Mohammed genoodzaakt werd, door het verhongeren der Mohammedanen te Medina, om de Mekkaanse karavanen aan te vallen; zijn overwinning te Bedr (624); zijn latere nederlaag; zijn welgeslaagd afwenden van een aanval op Medina, waarmee de kans keerde; de grote toename van zijn macht, toen de Arabische stammen zich bij hem voegden; zijn bedevaart naar Mekka (gedurende een wapenstilstand) en zijn eindelijke zegepraal, twee jaar later, toen hij Mekka binnentrok, nu als overwinnaar, alle afgoden in de Kaba vernietigde, en dat bethel met zijn zwarte steen wijdde tot het zichtbare middelpunt van godsverering voor alle tijden.

Deze gebeurtenis was van grote betekenis. Mohammed trok tegen Mekka op met 10.000 man. Er werd weinig gevochten en spoedig was hij heer van Mekka. Hij trok op naar de Kaba, groette met zijn staf eerbiedig één voor één de talrijke afgoden, die daar stonden, en beval, dat ze omver geworpen zouden worden. Het grote beeld van Hobal, vereerd als de beschermgod van Mekka, vóór de Kaba, deelde in het algemene lot. “De waarheid is gekomen,” riep Mohammed, toen het met groot geraas viel, “de leugen is verdwenen, want zij gaat voorbij”. Zo werden, het gehele land door, de afgoden vernietigd, maar de heiligheid van Mekka zou voortduren.

Dit laatste was een prachtige politieke zet; behalve dat het Mohammed`s onbedwingbaar verlangen naar Mekka en zijn fetisj bevredigde, verbond het de Mekkanen, en de Mekka bezoekende Arabieren aan het nieuwe geloof, en aan de nieuwe regeling, zoals ander niet had gekund. De geestelijke inconsequentie van de zaak werd slechts flauw opgemerkt door het volk. Mohammed was duidelijk Allah`s profeet; hij kon doen, wat hij wilde, het was van Allah.

4) Onderwerping van Arabië.

Er werd nu een termijn gesteld voor alle inwoners van Arabië, om zich aan het nieuwe geloof te onderwerpen; Arabië zou één aaneengesloten geheel zijn voor Allah en de Arabische profeet-leider. “En wanneer de heilige maanden voorbij zijn, doodt dan wie andere goden, behalve Allah, navolgen, waar gij hen ook vindt.” De stammen begrepen hun eigen belang en gingen alle over tot het nieuwe geloof. Hun “bekering” werd allervriendelijkst ontvangen. Mohammed onderzocht niet naar de beweegredenen zijner bekeerlingen, zo min als de Islam dat later ooit deed. De Arabische profeet was nu meester van Arabië.

5) Brieven aan omringende vorsten. (628).

In vrij grote mate durfde Mohammed deze gevolgen aan. Bewonderenswaardiger, moediger, meer pakkend voor onze verbeelding dan één van zijn veroveringen, is het “rondschrijven” gericht aan de omringende vorsten van Byzantium, Perzië, Egypte, Syrië en andere, waarin hij hen met hoge moed oproept, de Islam te aanvaarden. Hoe schitterend die moed en dat geloof waren, vatten wij eerst recht, als we denken aan de plaats, die Arabië toen innam in die eeuw, waarin wij ons hebben trachten te verplaatsen.

Oorlog met Syrië.

Achter die oproeping blonk reeds dreigend het zwaard. De Rubicon was inderdaad bij Mohammed`s leven reeds overgetrokken: want om ene belediging, een van die gezanten aangedaan, was een Mohammedaans leger de noordgrens overgetrokken en in Syrië doorgedrongen tot aan de Dode Zee. De Byzantijnse stadhouder kwam hen tegemoet met een leger. Die man moet zijn ogen uitgekeken hebben bij zulk een dwaas ondernemen; zoveel dwazer nog dan hij zelfs van die dwaze Arabieren zou verwacht hebben. Bij die gelegenheid dreef hij hen terug. Maar bij de dood van de profeet stond en nieuwe expeditie gereed om te vertrekken, en vertrok ook, hoewel in het wispelturig Arabië op dat ogenblik overal afval dreigde. Die tocht was voorspoedig. Waarschijnlijk haalden de Romeinse autoriteiten de schouders op, - maar na minder dan drie jaar, in één slag, bij Wakoesa, vernietigden deze mannen der woestijn de Romeinse legers, en Theodorus hun generaal, broeder van keizer Heraclius, bedekte zijn gelaat met zijn mantel, daar hij het toneel van slachting en schande niet langer aan kon zien.

Dood van Mohammed.

Wij zijn enigszins vooruitgelopen op het volgende hoofdstuk om te laten zien, hoe geheel uit één stuk de periode van Mohammed`s regering te Medina was met hetgeen op zijn dood onmiddellijk volgde. Hij stierf in Aisja`s armen met een gefluisterd gebed om vergeving, “voor zijn vroeger en latere zonden” (A.H. II; 8 Juni 632 n.C.)

In het voorgaande is het beeld getekend van een groot man, met de mengeling van licht en donker, die een groot man altijd vertoont. Van een man met brandende godsdienstijver; en dit maakt het licht zeer schitterend, maar ook de schaduw zeer donker. Die tegenstelling wordt nog sterker door het gemend karakter van zijn ambt: profeet en bemiddelaar tussen Allah en de mensen, en theocratisch hoofd van het volk.

Maar – opgeroepen door zijn eigen aanspraken, zien wij naast hem het beeld van de Zoon des mensen.

De man van Arabië maakte, omdat hij Hem niet kende, voor zijn volgelingen een eigen ideaal.

Carlyle vergelijkt hem met andere menselijke idealen, en vindt hem groot.

Maar hij heeft zich zelf vergeleken bij de smettelozen, liederijken, beminnenswaardige Christus! En wanneer dat leven, van Bethlehem en Nazareth tot Golgotha toe, nog eenmaal aan het oog onzer ziel voorbij gaat, hoe kunnen we dan het oog sluiten voor alles (en hoeveel is het!) wat aan dat leven, dat met Jezus zich wilde vergelijken, ontbreekt!

En toch – Mohammed staat daar als een ideaal, hartstochtelijk bemind en verdedigd door honderden miljoenen, ook nog in onze tijd, die blind zijn voor enig ander, zelfs voor de Heere des hemels zelf. Hoe komt dat?

Voetnoten

(1) Snouck Hurgronje, Nederland en de Islam. Leiden, 1911, blz 2/3

(2) Dozy (Het Islamisme, blz 31, noot 2), tekent hierbij aan: “Mohammed, meen ik, heeft met opzet een hoogst dubbelzinnig en onverstaanbaar woord gekozen, omdat hij de ware naam van Godheden niet noemen kon.”

(3) Snouck Hurgronje, Nederland en de Islam. Leiden, 1911, blz. 3.

(4)Hauri, Der Islam in seinem Einflus auf das leben seiner Bekenner, Leiden, 1882.


Inhoud Islam en Christendom